AMSTERDAM - De publieksdoop van een duo-cd met alleen bas en drums was voor maar weinig jazzliefhebbers aanleiding de avond in het Amsterdamse Bimhuis door te breng en. Met slechts enkele tientallen bezoekers, voornamelijk drummers en bassisten met aanhang, leek de presentatie van contrabassist Thomas Winther Andersen en drummer Chander Sardjoe’s gelegen heidsproject ‘Too much bass?’ vooral een concert te worden van muzikanten voor muzikanten. Maar schijn bedriegt. Andersen komt oorspronkelijk uit Noorwegen en is al geruime tijd actief op de Nederlandse podia. ,,O ja, we hebben een album opgenomen”, liet de bassist het publiek nonchalant weten, terwijl hij uit een degelijke, leren schooltas een kartonnen doos met slechts enkele schijfjes te voorschijn toverde. Een korte, instemmende knik van de Hindoestaans-Surinaamse drummer naast hem -die meteen Bill Evans’ ‘Waltz for Debby’, de openingstrack van de cd inzette- volstond om duidelijk te maken dat het deze avond niet om marketing, maar om speelplezier ging.
‘Too much bass?’ is een soort muzikale dialoog waarin snelle wisselingen van tempo en maatsoort domineren. Sardjoe, die onder meer speelde met Steve Colemans ‘Five Elements’ en ‘Metrics’, toont zich een meester in de onregelmatige ritmes. Met vloeiende lijn surfen zijn wild schuimende breaks over Andersens onvoorspelbaar golvende melodieën: een warme stroom basnoten die je telkens onderuit haalt en als in een woeste branding meesleurt de diepte in, om je vervolgens driemaal over de kop, knalhard weer op vaste bodem te smijten.
Op zich is bewonderenswaardig hoe Andersen en Sardjoe de traditionele speelwijze van hun instrument trouw blijven; je hoort wat je meestal ontgaat in grotere bezettingen. De instrumenten treden meer op de voorgrond, maar vragen tegelijkertijd om een extra creatieve benadering. Zo onderhoudend als de experimenten met ritme, maat en tempo op de cd zijn, zo eentonig is het gebruik van klankkleur.
Goed, Andersen laat tonen vaak lang doorklinken (zoals de op de Australische didgeridoo-klank geënte titeltrack), wisselt af tussen strijkstok, plukken en pizzicato en maakt gebruik van flageoletten (het spelen van harmonische boventonen door snaren te plukken, zonder deze helemaal in te drukken), zoals in de Mingus-compositie ‘Goodbye Pork Pie Hat’, maar het blijft steeds dezelfde donkerbruine basklank. En daar moet je wel genoeg van houden om de rit uit te zitten. Bovendien is Sardjoe niet het type slagwerker dat zich omringt met allerhande kleurrijke hulpmiddelen als vreemde stokken, belletjes of percussie, een handelsmerk van drummers als bijvoorbeeld Jim Black of Michael Vatcher. Niettemin gaat de ritmetandem dapper met de billen bloot en voorziet de stukken, ondanks het wat naakte klankbeeld, steeds van een bruisende swing. Naast werken van Evans, Mingus en Coltrane staan op het album drie composities van Ander sen zelf, met als hoogtepunt de titeltrack. Dit is een soort suite in drie delen waar, onder een strakke spanningsboog, virtuositeit dienstig is aan een verhalende, enigszins filmische voortgang. Alleen al voor deze meesterlijke thriller is ‘Too much bass?’ het beluisteren waard.
Armand Serpenti
Trouw Kunst, donderdag 4 april 2002